Aardappelwereld magazine
In 1845 leidde Phytophthora infestans tot de Ierse hongersnood, met miljoenen slachtoffers. Vandaag is dezelfde ziekteverwekker nog steeds een serieuze bedreiging voor de aardappelteelt. Dit dossier belicht de nieuwste inzichten, strategieën en teeltvoorschriften van de Taskforce Phytophthora, met als doel de sector weerbaarder te maken tegen deze hardnekkige en snel evoluerende oömyceet.
Teeltseizoen 2023 staat nog vers in het geheugen van veel aardappeltelers gegrift als een kantelmoment in de ziektedreiging. Het begon met langdurige perioden van regen en een hoge luchtvochtigheid. Dit zorgde voor ideale omstandigheden voor de verspreiding en vermeerdering van Phytophthora infestans, beter bekend als de aardappelziekte. Wat begon met enkele zorgelijke signalen, groeide al snel uit tot een landelijke bedreiging. Telers, erfbetreders en adviseurs trokken vervolgens massaal aan de bel: de ziekte ontwikkelde zich sneller en agressiever dan ooit tevoren, en bestaande maatregelen schoten tekort.
De impact was voelbaar in alle delen van het land. Hoewel de situatie per regio, perceel en ras verschilde, was het algemene beeld alarmerend. Zowel professionele telers als volkstuinders zagen zich geconfronteerd met de gevolgen. De aardappelziekte had niet alleen invloed op de opbrengst, maar tastte ook de kwaliteit en bewaarbaarheid van de oogst aan. Al snel werd duidelijk dat ingrijpen noodzakelijk was. Eind 2023 besloot de stuurgroep van het Actieplan Plantgezondheid van BO Akkerbouw daarom tot de oprichting van de Taskforce Phytophthora. Deze kreeg de opdracht zorg te dragen voor een brede en onderbouwde aanpak om de ziekte effectief en duurzaam onder controle te brengen.
Vanaf het begin was de insteek van de Taskforce duidelijk: beheersing van Phytophthora is alleen mogelijk als alle schakels in de aardappelketen hun verantwoordelijkheid nemen. De dreiging van de ziekte is te groot om over te laten aan het toeval of aan individuele keuzes. De gezamenlijke boodschap was daarom krachtig en eensgezind: duurzame beheersing van Phytophthora is essentieel om het toekomstperspectief van de Nederlandse aardappelteelt veilig te stellen.
In het teeltseizoen van 2024 werden de zorgen die in 2023 waren ontstaan meer dan bewaarheid, signaleert de Taskforce. Al vroeg in het seizoen sloeg Phytophthora weer hard toe. De weersomstandigheden werkten niet mee, en het beheersen van de ziekte bleek in veel gevallen een race tegen de klok. Zowel in de biologische als in de gangbare teelt waren noodmaatregelen nodig om het gewas te kunnen behouden. In de gangbare teelt kozen telers voor intensieve bespuiting, waarbij middelen zorgvuldig werden gecombineerd en afgewisseld om resistentieontwikkeling tegen te gaan.
De nieuwe strategie van de Taskforce, gebaseerd op geïntegreerde gewasbescherming, bleek doeltreffend. Hoewel het seizoen gepaard ging met grote inspanningen en kosten, bleef de ziekte onder controle. Met name de agressieve en moeilijk te bestrijden varianten EU_43 en EU_46 werden in 2024 niet verder verspreid, wat een belangrijke winst was. Tegelijkertijd bleken de financiële gevolgen wel groot. In de biologische sector was sprake van een gemiddelde opbrengstderving van maar liefst 40 procent. In sommige gevallen konden telers niet anders dan tijdelijk overstappen op gangbare bestrijdingsmethodes. Ook in de gangbare sector waren de financiële gevolgen aanzienlijk, vooral door de hoge kosten van de bestrijding en het extra werk dat ermee gepaard ging.
De evaluatie van het teeltjaar liet zien dat er op veel punten nog verbetering mogelijk en nodig is. Een van de grootste knelpunten bleek de naleving van bestaande teeltvoorschriften. Aardappelafvalhopen werden niet altijd op tijd afgedekt, opslagplanten op huurland werden soms onvoldoende bestreden, en ingrijpen bij haarden van besmetting kwam vaak te laat. Daar kwam bij dat het tempo waarin rassen met verbeterde resistentie worden uitgerold nog steeds onvoldoende is. Ook werden bestaande resistente rassen niet altijd goed beschermd door een passend middelengebruik. Deze tekortkomingen, in
combinatie met een beperkte ‘gereedschapskist’ aan middelen en genetisch materiaal, maken de situatie kwetsbaar.
Een ander belangrijk leerpunt was dat het aanspreken van elkaar, door collega-telers of erfbetreders, in de praktijk moeilijk bleek. De ervaring van telers aangesloten bij het windpark Zuidlob in Zeewolde liet zien dat het ook anders kan. Zij zetten een zelfhandhavingsteam op bestaande uit een gangbare en een biologische teler. Dit team ging gezamenlijk actief af op meldingen en wist door het gesprek aan te gaan veel problemen vroegtijdig aan te pakken. Dit model bleek succesvol en zorgde voor minder infectiebronnen in de regio. De Taskforce pleitte er dan ook voor om in 2025 minimaal twee nieuwe zelfhandhavingsteams op te richten.
Vooruitkijkend naar dit seizoen blijft de dreiging groot. De ontwikkeling van nieuwe, agressievere varianten van Phytophthora en de toenemende resistentie tegen bestaande middelen onderstrepen dat de inzet van alle partijen in de keten cruciaal blijft. De strategie wordt daarom aangescherpt. Preventie en hygiënemaatregelen krijgen een nog prominentere plek. Aardappelafvalhopen moeten voortaan voor 1 april zijn afgedekt, ongeacht het type plantaardig materiaal. Aardappelopslag mag vanaf 15 juni niet meer voorkomen, met een maximum van één plant per vierkante meter. Bij besmettingshaarden is de hersteltermijn teruggebracht naar 24 uur. Daarnaast wordt het belang van resistentiemanagement verder onderstreept. De Taskforce roept telers op om actief te overleggen met hun afnemers over het gebruik van rassen met verbeterde resistentie. Ook pootgoedleveranciers krijgen een rol in het informeren van hun klanten over de noodzaak van actieve bescherming van deze rassen.
Onlangs lanceerde de Taskforce een app op de website: www.phytoalert.nl waarmee telers en adviseurs het resistentieprofiel van rassen kunnen raadplegen en daarop hun teeltstrategie kunnen afstemmen. Verder is het kleurenschema voor middelengebruik geactualiseerd, en blijven het combineren en afwisselen van middelen de kern vormen van een effectieve aanpak. Communicatie blijft een onmisbaar onderdeel van het geheel. Er komen opnieuw bijeenkomsten, onder andere samen met Agrodis, om erfbetreders goed voor te bereiden op hun rol in de aanpak van Phytophthora.
De inzet is groot. Het gaat volgens projectleider Geert Pinxterhuis niet alleen om het behoud van de aardappelteelt als economische pijler van de Nederlandse landbouw, maar ook om de voedselzekerheid, de exportpositie en het verdienvermogen van telers. De Taskforce Phytophthora blijft zich dan ook onvermoeibaar inzetten voor een toekomst waarin deze ziekte beheersbaar blijft. Die toekomst is alleen haalbaar als alle betrokkenen hun rol pakken. Want de les van de afgelopen jaren is volgens Pinxterhuis helder: “Phytophthora versla je alleen door samen te werken, verantwoordelijkheid te nemen en elkaar aan te spreken. Alleen zo houden we de Nederlandse aardappelteelt gezond.”
Voor wie de ontwikkelingen rondom Phytophthora op de voet volgt, is Geert Kessel van Wageningen University & Research een bekende naam. Als onderzoeker en specialist op het gebied van aardappelziekten houdt hij al jaren een vinger aan de pols van de fytopathologische realiteit in Nederland. Zijn blik is scherp, zijn boodschap genuanceerd, maar duidelijk: “De beheersing van Phytophthora infestans valt of staat met kennis. En die kennis begint bij het begrijpen van het type ziekteverwekker waarmee we te maken hebben.”
Volgens Kessel draait alles om het inzicht in de zogenoemde klonale lijnen van Phytophthora. Dit zijn genetisch identieke stammen die zich voortdurend kunnen muteren. De Europese onderzoeksgroep Euroblight brengt deze lijnen jaarlijks in kaart. Ze gebruiken kleuren om de verschillende types overzichtelijk te visualiseren. In Nederland zien onderzoekers doorgaans drie tot vijf dominante lijnen terug. De bekendste daarvan zijn EU_43 en EU_46. EU_43 is resistent tegen de groep CAA-middelen en EU_46 is resistent tegen middelen met de werkzame stof ODBPi.
Kessel herinnert zich nog goed hoe de alarmbellen afgingen in 2023. In 2021 werd EU_43 nog in kleine hoeveelheden waargenomen, via besmetting uit Denemarken. Maar in 2022 en vooral in 2023 explodeerde de aanwezigheid van deze lijn in Nederland. Ook EU_46 nam in datzelfde jaar sterk in omvang toe. De dreiging van deze resistente varianten was voor velen hét signaal dat het bestaande gewasbeschermingsbeleid niet meer voldeed. Het vormde een belangrijke aanleiding voor het instellen van de Taskforce Phytophthora. Verder zette zich ook binnen het onderzoek een duidelijke koerswijziging in.
Tot 2023 werkten telers vaak volgens het zogenaamde blokkenschema, waarbij ze eenzelfde soort middel meerdere keren achter elkaar toepasten. Dat schema maakte het de ziekteverwekker relatief gemakkelijk om resistentie te ontwikkelen. In 2024 volgde daarom een nieuwe strategie, gebaseerd op het alterneren en combineren van middelen. Door verschillende middelen met elkaar af te wisselen en te combineren en dus meerdere werkingsmechanismen tegelijkertijd in te zetten, verkleint het risico op resistentieontwikkeling aanzienlijk.
Heeft deze aanpak gewerkt? Kessel laat er geen twijfel over bestaan: “Ja, het heeft gewerkt. Het aandeel EU_43 is in 2024 significant teruggedrongen.” Euroblight-analyses tonen aan dat het aandeel van deze variant, herkenbaar aan de paarse kleur in de overzichten, flink is afgenomen. Daar tegenover staat dat EU_46 zich hardnekkig bleef handhaven, en dat er ook nieuwe types opdoken, waaronder EU_47. Toch is de algehele conclusie positief: de omarming van een geavanceerdere spuitstrategie heeft vruchten afgeworpen.
Ook de ervaringen uit Denemarken onderstrepen dit volgens Kessel. Denemarken loopt een jaar voor op Nederland met de invoering van de nieuwe aanpak. Daar is al in 2023 gestart met alterneren en combineren van middelen, met als resultaat dat EU_43 veel sneller werd teruggedrongen. Wel dook hier in datzelfde jaar EU_46 op, dat zich daar ook in 2025 verder heeft ontwikkeld. Opvallend in de Deense populatie is het grote aandeel grijze types: nieuwe lijnen, die mogelijk lokaal ontstaan zijn. Dat illustreert volgens Kessel hoe snel en onvoorspelbaar de evolutie van Phytophthora kan verlopen. Eén van de zorgelijkste lijnen in Nederland is EU_36, die meerdere resistentiegenen tegelijkertijd kan doorbreken. Deze lijn is niet in het buitenland ontstaan, maar in Nederland zelf.
Daarmee komt het gesprek vanzelf op de rol van rassenresistentie. Hoewel gewasbeschermingsmiddelen onmisbaar zijn, ziet Kessel in resistente rassen een cruciale pijler van de aanpak. Ze zorgen er niet voor dat de ziekte verdwijnt, maar wel dat de eerste aantasting uitstel krijgt. Hoe later een gewas wordt aangetast, hoe kleiner de kans op grote schade en verspreiding. Maar ook hier geldt een waarschuwing: een resistent ras is niet immuun. Oude resistentiegenen krijgen steeds vaker te maken met een doorbraak door nieuwe virulenties. De afgelopen jaren is het aantal typen Phytophthora dat een enkelvoudig resistentiegen kan doorbreken duidelijk toegenomen. Dat betekent dat de bescherming afneemt en het belang van zorgvuldig resistentiemanagement toeneemt. “De teelt met vatbare aardappelrassen en chemie is eindig”, laat hij weten.
Vooruitkijkend naar het teeltseizoen 2025 schetst Kessel twee routes, afhankelijk van het teeltsysteem. Voor gangbare telers blijft preventie de sleutel. Ze zijn op de goede weg, stelt hij, maar het combineren en afwisselen van middelen blijft essentieel. Een groter aandeel resistente rassen kan helpen om het middelengebruik te beperken. Tegelijk is het van groot belang om direct in te grijpen bij een aantasting. Snelle actie draagt bij aan het behoud van zowel werkzame stoffen als waardevolle resistentiegenen. Voor biologische telers, die nauwelijks middelen kunnen gebruiken, blijft de inzet op preventie vanzelfsprekend. Zij telen al veel meer resistente rassen, maar daarbij is de frequentie en een nauwkeurige veldinspectie essentieel. Want zodra een infectie zichtbaar is, is deze ook besmettelijk, en is het dus noodzakelijk om direct in te grijpen.
Kessel sluit af met een helder advies voor het komende seizoen: de sector is op de goede weg, maar kan zich geen verslapping veroorloven. “Phytophthora blijft zich ontwikkelen. Hoe meer infectie, hoe meer kans op mutanten. Als we grip willen houden, moeten we blijven combineren: kennis, rassen, middelen en mensen. Alleen zo maken we de aardappel weerbaarder voor de toekomst.”
De beheersing van Phytophthora infestans vraagt volgens Kessel om meer dan alleen chemische middelen. Het vereist een doordachte, samenhangende strategie waarbij de hele teeltketen betrokken is. Die aanpak staat bekend als Integrated Crop Management, kortweg ICM. Binnen deze werkwijze draait alles om het slim combineren van vijf pijlers: gewasrotatie, weerbare rassen, bodembeheer, monitoring en gerichte bestrijding. Het begint al bij de basis van de teelt: het bouwplan. Omdat de oösporen van Phytophthora meerdere jaren in de bodem kunnen overleven, is een goede gewasrotatie essentieel. Teelt op percelen met een lange rustperiode tussen aardappelteelten verlaagt de kans op infectie. Dat werkt echter alleen bij een effectieve bestrijding van aardappelopslag, in zowel het volggewas als de wijde omgeving. Eén achtergebleven knol kan namelijk het hele rotatie-effect tenietdoen.
Minstens zo belangrijk zijn de rassenkeuze en de kwaliteit van het pootgoed. Weerbare rassen, met verbeterde resistentie tegen Phytophthora, bieden een belangrijk voordeel: ze worden over het algemeen later ziek. Toch zijn ze niet onkwetsbaar. Onder hoge infectiedruk kan zelfs een resistentieras doorbroken worden. Daarom is actieve bescherming noodzakelijk, bijvoorbeeld via een gerichte, maar beperkte inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Tegelijk is de gezondheid van het uitgangsmateriaal cruciaal. Phytophthora kan ongemerkt meeliften in latent geïnfecteerd pootgoed. Vroegere teelt of kiemstimulatie biedt dan soms een voorsprong, zeker in combinatie met slimme teeltmaatregelen zoals het tijdig verwijderen van plastic bij zonnig weer.
Een gezonde bodem draagt ook bij aan het voorkomen van nieuwe haarden. Opslagknollen die in de winter bevriezen of verrotten vormen een veel kleinere dreiging. Afvalhopen daarentegen zijn een bewezen bron van besmetting. Het afdekken ervan vóór het voorjaar is dan ook niet alleen verstandig, maar wettelijk verplicht.
Zonder goede monitoring blijft echter elke strategie kwetsbaar. Vroege herkenning van symptomen in het gewas en snelle actie maken het verschil tussen een enkele besmette plant of een uitbraak die zich razendsnel verspreidt. Telers die gebruikmaken van beslissingsondersteunende systemen (BOS) krijgen beter inzicht in het infectierisico en kunnen hun maatregelen daarop afstemmen. Ook het insturen van bladmonsters helpt. Op deze manier bouwen onderzoekers landelijk inzicht op in welke phytophthoratypes er circuleren en welke resistenties er mogelijk onder druk staan, beschrijft Kessel.
Tot slot draait volgens hem alles om timing bij de daadwerkelijke bestrijding. Wie wacht met spuiten tot het moment dat hem of haar het beste uitkomt, is vaak te laat. Vandaar dat een combinatie van middelen, die elk een ander werkingsmechanisme hebben, noodzakelijk is. Alleen zo voorkom je dat de stammen van Phytophthora resistent worden. Die FRAC-richtlijnen voor resistentiemanagement vormen de ruggengraat van de chemische kant van de aanpak. Tegelijk is er binnen de gangbare teelt steeds meer aandacht voor milieubeperking. Precisietechnieken, zoals spotspraying, helpen om het middelengebruik te beperken, net als de keuze voor middelen met een lagere impact op bodem en water.
Samengevat is ICM geen rigide protocol, maar een denkwijze. Een geïntegreerde aanpak die de kracht van preventie, technologie, kennis en vakmanschap bundelt. Het is de weg vooruit – niet alleen in de strijd tegen Phytophthora, maar voor de toekomst van de aardappelteelt als geheel.
Resistente rassen vormen een belangrijk wapen tegen Phytophthora infestans. Wie echter denkt dat daarmee het gevaar is geweken, komt bedrogen uit. “We moeten af van het idee dat resistente rassen immuun zijn,” waarschuwt agronoom Anita van Bergeijk van Agrico. “Ze geven ons een voorsprong, geen vrijstelling.”
In de vernieuwde aanpak van de Taskforce Phytophthora speelt resistentiemanagement dan ook een centrale rol. Die aanpak sluit aan bij het principe van Integrated Crop Management (ICM): een totaalaanpak waarin genetische resistentie niet losstaat van teeltmaatregelen en chemische bescherming, maar er juist in geïntegreerd is.
Robuust, Next Generation, verbeterde resistentie. De omschrijvingen verschillen, maar het principe is hetzelfde. Rassen die hieronder resulteren zijn uitgerust met moderne resistentiegenen die de ontwikkeling van Phytophthora kunnen vertragen. Echter, de schimmel past zich voortdurend aan. “Een resistentie die dit jaar doorbreekt, kan volgend seizoen opnieuw effectief zijn. Mits telers hem beschermen. Daarin ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Wanneer ergens een doorbraak optreedt, moeten telers dit actief melden. Alleen zo ontstaat een actueel beeld van de risico’s per ras en regio. Melden is geen zwaktebod,” benadrukt Van Bergeijk. “Het is een dienst aan de hele sector.”
Om resistenties beter te kunnen beheren, heeft de Taskforce rassen met vergelijkbare resistentiegenen ingedeeld in groepen A tot en met H. Deze indeling helpt om risico’s in te schatten: een doorbraak binnen bijvoorbeeld groep B in Limburg betekent dat andere rassen in diezelfde groep, binnen hetzelfde teeltgebied, ook kwetsbaar zijn. Biologische telers kunnen een dergelijk risico beperken door rassen uit verschillende groepen te combineren. Hierdoor verkleinen ze de kans op een grootschalige uitbraak aanzienlijk. Het teeltseizoen 2024 illustreerde hoe groot de verschillen tussen rasgroepen en regio’s kunnen zijn. Waar in Zuid-Nederland al eind mei de eerste aantasting in groep B werd gemeld, bleven sommige andere groepen het hele seizoen vrij van infecties. “Dat maakt gerichte monitoring cruciaal,” aldus Van Bergeijk.
Zowel biologische als gangbare telers moeten volgens de nieuwe aanpak intensief monitoren. Biologische telers kunnen bij een vroege aantasting direct ingrijpen door loof te branden of op te ruimen. Gangbare telers passen hun spuitschema aan zodra er een doorbraak in hun regio of rasgroep wordt gemeld. Vooruitkijkend naar dit seizoen en verder neemt het belang van samenwerking toe. Monitoringdata, meldingen van doorbraken en terugkoppeling uit het veld vormen samen een onmisbare kennisbasis. Daarmee kunnen telers hun keuzes beter afstemmen op het werkelijke risico. “Vertrouwen op resistentie is goed,” besluit Van Bergeijk, “maar het moet gepaard gaan met vertrouwen in elkaar. Alleen samen kunnen we de genetische voorsprong behouden die we nu hebben opgebouwd.”
Het Convenant Transitie Robuuste Biologische Aardappelrassen is een voorbeeld van de inzet van rassen om Phytophthora in de teelt onder controle te krijgen. Jacob Eising, projectleider bij Bionext, onderstreept het belang van structurele samenwerking in de keten: “Alle schakels, van pootgoed tot retail, werken samen aan één doel: een toekomstbestendige biologische aardappelteelt waarin Phytophthora geen spelbreker meer is.” De ambitie is helder: in 2026 bestaat het volledige assortiment biologische tafelaardappelen in de Nederlandse supermarkten uit rassen met een bewezen hoge mate van resistentie. Supermarkten als Albert Heijn, Jumbo, Lidl, Aldi, Superunie, Ekoplaza en Odin hebben zich verbonden aan het convenant, samen met handelshuizen, telersorganisaties en veredelaars. De partners nemen gelijktijdig maatregelen om productie, afzet en import van robuuste rassen op te schalen tot 100 procent.
Robuuste rassen zijn rassen die onder biologische omstandigheden stabiele opbrengsten leveren én over meerdere jaren een sterke resistentie tegen Phytophthora laten zien. Jaarlijks worden op demovelden in Noord-, Midden- en Zuid-Nederland nieuwe rassen getest op resistentie, knoleigenschappen en marktkwaliteit. Door regionale verschillen in ziektedruk en virulentietypen zijn meerdere jaren beproeving noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van rasprestaties. In 2024 werden er 23 rassen beoordeeld, met perspectief in verschillende marktsegmenten. Ook in de pootgoedteelt groeit het aandeel robuuste rassen. Daarnaast maken ketenpartners onderling afspraken over resistentiemanagement en organiseren ze velddagen om kennis en ervaringen uit te wisselen. Het convenant laat zien dat samenwerking tussen biologische telers, handel en retail niet alleen haalbaar is, maar noodzakelijk voor een weerbare biologische aardappelteelt. Hierbij spelen robuuste rassen een belangrijke rol om de biologische teelt economisch interessant te houden.
De harde les van 2023 ligt nog vers in het geheugen: een explosieve uitbraak van Phytophthora infestans liet in veel percelen zien hoe kwetsbaar de aardappelteelt nog altijd is. Ook 2024 begon met hoge ziektedruk. Toch is er reden tot voorzichtig optimisme. Volgens teeltadviseur Mark Ermers van Agrodis hebben telers het afgelopen seizoen in groten getale gehoor gegeven aan het dringende advies om gewasbeschermingsmiddelen af te wisselen en te combineren. “Die aanpak werkt,” zegt hij stellig. “Maar we moeten het nu ook volhouden. Want wie denkt dat er nog veel nieuwe middelen aankomen, komt bedrogen uit. De pijplijn is vrijwel leeg.”
Het is een waarschuwing die Ermers niet voor het eerst uitspreekt, maar die in het licht van de recente resistentie-ontwikkelingen opnieuw urgent is. Phytophthora is berucht om zijn aanpassingsvermogen. Blijven middelen op dezelfde manier en in hetzelfde schema worden ingezet, dan leert de schimmel de ‘sleutel’ tot het werkingsmechanisme kennen – en werkt het middel niet langer.
Daarom is het essentieel dat de sector zuinig is op de middelen die nog wel werken. Die zuinigheid zit hem niet in minder, maar in slimmer gebruiken. De basis is veranderd en dat betekent geen blokbespuitingen meer. Dat is volgens Ermers een strategie uit het verleden die resistentie juist in de hand werkt. In plaats daarvan is een gestructureerde rotatie van werkzame stoffen nodig, met per bespuiting een andere combinatie van actieve ingrediënten. De huidige adviezen van de Taskforce Phytophthora en de FRAC-richtlijnen vormen samen de leidraad. Wie dat goed wil doen, maakt gebruik van de ‘kleurenkaart’. Deze vertaalt de actieve stoffen in kleurcodes, zodat eenvoudig te controleren is of een tankmix voldoende afwisseling biedt ten opzichte van de vorige bespuiting. Een vuistregel: zolang de kleurcombinatie in de huidige bespuiting afwijkt van de vorige, zit je goed, aldus de adviseur.
Daarnaast is het verplicht en cruciaal om altijd minimaal twee preventieve actieve stoffen te combineren. Producten die alleen curatief werken, zoals cymoxanil, tellen daarbij niet mee. Ermers wijst erop dat een aantal veelgebruikte als Zorvec Enicade, Revus of Pergovi, dringend wordt afgeraden voor solo-toepassing.
Een belangrijke bondgenoot in het veld is het beslissingsondersteunend systeem, kortweg BOS. Dit digitale hulpmiddel helpt telers bepalen of, wanneer en waarmee moet worden gespoten. BOS-systemen verwerken gegevens over gewasontwikkeling, weersomstandigheden en infectiedruk. Zo kunnen bespuitingen, maar ook doelgerichter en milieubewuster worden uitgevoerd.
Sommige phytophthorastammen zijn inmiddels resistent tegen middelen uit FRAC-groep 40, de CAA’s, en groep 49, de OSBPi’s. Wie daar blind op blijft vertrouwen, neemt een risico. Daarom luidt het advies: combineer deze altijd met een sterke partner uit een andere FRAC-groep. Volgens Ermers is het essentieel dat telers de ernst van het moment blijven zien. “Er is geen wondermiddel onderweg. De middelen die we nu hebben, moeten we zien te behouden. En dat kan alleen als we ze verstandig inzetten. De aanpak die in 2024 voor rust heeft gezorgd, moeten we in 2025 gezamenlijk voortzetten.”
Dat eind vorig jaar toch weer een phytophthoramiddel is toegelaten, daar mag de Nederlandse aardappelsector zich gelukkig mee prijzen. Temeer omdat dankzij een van de twee hierin opgenomen werkzame stoffen weer een FRAC-groep aan het kleurenschema van BO Akkerbouw is toegevoegd. Die nieuwkomer betreft Zampro Plus van BASF. Alhoewel van dezelfde fabrikant vorig jaar ook een middel van de markt verdween, is er gelukkig een sterke vervanger voor in de plaats gekomen, beschrijft middelenspecialist Bert Westhoff.
Met het phytophthoramiddel Orvego had de aardappelsector, en daarmee fabrikant BASF, jarenlang een probaat product in handen. Het was namelijk voorzien van een sterk duo werkzame stoffen uit maar liefst twee FRAC-groepen, ametroctradin uit groep 45 en dimethomorf uit groep 40. De sector weet inmiddels, hoe meer beschikbare middelen in verschillende groepen, hoe sterker het blok tegen oprukkende phytophthorapopulaties. Jammer genoeg is het inmiddels echter (bijna) einde oefening voor de werkzame stof dimethomorf in Europa. Het had namelijk nog maar een verkooptoelating tot eind november 2024, en de einddatum voor opgebruik van voorraad is 20 mei 2025. Voor de aardappelsector is dat een aderlating, want elk bruikbaar middel is immers een steviger wapen tegen de aardappelziekte.
Maar gelukkig kreeg BASF in december goedkeuring voor de inzet van een geheel andere werkzame stof in aardappelen, de kaliumfosfonaten. Die vallen ook nog eens onder FRAC-groep 20. Daarmee is gelijk een nieuwe stof toegevoegd aan de rij in de phytophthoralijst, en dat is weer winst. Groep 40, waar dimethomorf onder resulteerde is overigens niet weg, want daaronder hangt nog de werkzame stof mandipropamid. Nu zijn daar dus de kaliumfosfonaten bijgekomen. BASF heeft ze samengevoegd met ametroctradin, een werkzame stof die al in Orvego zat, en enkelvoudig in Enervin SC, nog een ander phytophthoramiddel van deze fabrikant. Daarmee is weer een robuust middel beschikbaar dankzij het combineren van werkzame stoffen uit verschillende FRAC-groepen. De merknaam hiervan is Zampro Plus. Kaliumfosfonaten, zo vertelt Westhoff, zijn geen nieuwkomers in de landbouw. Ze hebben al vele jaren een toepassing in onder meer de fruit- en bloembollenteelt. En in het Verenigd Koninkrijk zijn ze vorig jaar al toegelaten voor phytophthorabestrijding in aardappelen. Nederlandse telers kunnen er dit seizoen voor het eerst mee aan de slag. Zij hebben er dan een middel bij dat de aardappelziekte op alle fronten aanpakt, aldus Westhoff.
Van ametroctradin is bekend dat het de vorming, kieming en verspreiding van zoösporen kan voorkomen. Het werkingsspectrum van kaliumfosfonaten is breder en volledig systemisch, leert de middelenspecialist. Allereerst doden ze zoösporen en remmen de groei van de kiembuizen. Dat is de directe functie. Net zo belangrijk en effectief is de indirecte werking van deze werkzame stof, en die is gericht op verbetering van de plantweerbaarheid. Hier valt een complex aan factoren onder, aldus Westhoff. Zo versterken kaliumfosfonaten de overgevoeligheidsreactie van de aardappelplant, remmen ze de aanmaak van stressmoleculen, versterken ze de celwanden – “die zijn net iets dikker” – en bevorderen ze de aanmaak van antioxidanten en secundaire metabolieten. Metabolieten zijn stofwisselingsproducten die een plant weerbaarder maken, denk aan koolhydraten en aminozuren.
Het combineren van de nieuwe kaliumfosfonaten en ametroctradin maakt ze samen ook sterker tegen Phytophthora, vervolgt de middelenspecialist. Zo zijn alle mogelijke eigenschappen van mobiliteit op en in de aardappelplant hierin verenigd, van contact- tot systemische werking, inclusief de bijzondere neerwaartse variant. Dke formulering zorgt ervoor dat beide werkzame stoffen goed in vloeistof verdeeld blijven. Het belangrijkste is natuurlijk dat het combinatiemiddel goed bestand is tegen de huidige meest voorkomende phytophthorastammen als EU_43, EU_36 en EU_46. Om deze ook jarenlang bruikbaar te houden is het wel van belang deze in het spuitschema af te wisselen met andere. En zoals BO Akkerbouw het voorschrijft in het kleurenschema: gebruik middelen of combinaties uit andere FRAC-groepen. Zelf positioneert BASF het middel Zampro Plus aan het begin van de teelt. Dat is in de snelle loofgroeifase vanaf opkomst tot de bloei, en dit betreft maximaal drie toepassingen in totaal. De geadviseerde dosis is 3,2 liter per hectare. Dat is best wel veel, moet Westhoff erkennen, en daarom kijkt de fabrikant ook naar leveren van het middel in 300 liter IBC’s in de toekomst. ●
Evenementen
©2015 - 2025 Aardappelwereld | Ontwerp en realisatie COMMPRO